Heel simpel gezegd: in het volleybal moet je de bal over het net op de grond van de tegenstander krijgen. Logisch dus dat, naast de opslag, de aanval het ultieme spelonderdeel is om dit doel te bereiken. Toch is dit moeilijker dan het lijkt, want de aanvaller moet een aantal hinderpalen kunnen omzeilen zoals aanvallen in moeilijke omstandigheden (vb. na slechte receptie en pas), aanvallen tegenover een goed gevormd blok, aanvallen tegenover een ijzersterke verdediging… Het spreekt dus voor zich dat een goede aanvaller beschikt over een groot slagarsenaal: hard naast het blok slaan, hoog op het blok slaan, tips, shots, gecontroleerd slaan… Pas zo zorgt hij voor verwarring bij de tegenstander en krijgt hij hen uiteindelijk ook op de knieën.
Over de verschillende types van aanvallers (namelijk hoekaanvallers, middenaanvallers, driemeter-aanvallers) zal het niet gaan in dit artikel, maar wel over de algemene techniekbeschrijving.
1. TECHNIEKSLEUTELS
1. De aanloop:
– Zeer belangrijk bij de aanloop is dat deze, voor een rechtshandige speler, steeds eindigtmet een grote voorlaatste pas met het rechterbeen en een kleine stap links, waarbij de linkervoet lichtjes voor de rechter staat. Bij een linkshandige speler is dit dus omgekeerd.
– het rechterbeen wordt beschouwd als het sprongbeen, het linkerbeen als het stopbeen. De steun met het rechterbeen is een maximaal grote stap en is explosief. Het lichaamsgewicht is lichtjes naar achter (om zo de horizontale snelheid te kunnenomzetten in spronghoogte). De linkervoet wordt in lichte split (en ingedraaid) voor de rechtervoet gezet.
2. De armswing
– Tijdens het inzetten van de steun met het rechterbeen, zwaaien we beide armen hoog rugwaarts. Bijhet afstoten van de sprong worden beide armen voor-opwaarts gezwaaid. De linkerarm en –schouder gaat vrij hoog; de rechterarm wapent zich voor de aanval.
3. Openen van de heup en de schouder
– Vanaf het inzetten van de sprong worden heup en schouder ingezet. Via een lichte overstrekking van de rug wordt een voorspanning gecreëerd om de slag in te zetten.
4. Wapenen van de arm
– Bij het wapenen is de niet-slagarm altijd hoger dan de slagarm. De niet-slagarm is opwaarts gestrekt.
5. De slagbeweging
– De slagbeweging vertrekt vanuit het indraaien van de heup terwijl de buikspieren worden opgespannen. De elleboog wordt naar voor gebracht. De slagarm wordt uitgestrekt en de bal wordt zo hoog mogelijk met een posslag geraakt.
– Bij het inzetten van de slag, gaat de niet-slagarm lichtjes naar beneden en eindigt gebogen voor het lichaam.
6. Contact met de bal
– De bal wordt geraakt met een volledig geopende hand (vingers spreiden).
– De slagarm gaat na de slag naar beneden in de richting van de slag.
7. Slagrichtingen
– De richting van de slag wordt bepaald door de richting die de slagarm uitgaat, de plaatsing van de schouders t.o.v. het net en/of de aanlooprichting.
2. INGESTELDHEID
Een algemene regel is: ‘ Er zijn geen slechte passen, wel slechte aanvallen’. Met andere woorden: een goede aanvaller verwacht zich aan minder goede omstandigheden en probeert deze op te lossen. Een winnaar maakt van problemen kansen. Hij probeert de moeilijkheden niet uit de weg te gaan, maar moet ze, integendeel, naar zijn hand zetten.
Een goede aanvaller is ook een kei in het controleren van zijn emoties. Op momenten dat er moet gescoord worden, kent hij geen angst maar heeft hij de nodige ‘guts’ om juist dan zijn nek uit te steken en te scoren.
Zelfs na een tegenslag als een tegenblok of een out-aanval, blijft de aanvaller onverstoorbaar en bereidt hij zich in gedachten al voor op zijn volgende aanval. Geen gefrustreerde reacties na een misser maar als het ware een ‘pokerface’. Maar… als de aanvaller dan scoort, verdwijnt dit ‘pokerface’ in een uitbundige ‘Yes !’ naar de ploeggenoten toe, wat de ploeg een absolute boost geeft !
Mario Trochs