In het volleybal neemt de opslag een belangrijke plaats in. Het is meer dan zomaar de bal in het spel brengen, het is eigenlijk de eerste aanval. Het doel van de opslag is ofwel om voor het punt te gaan (ace) of om de aanvalsopbouw van de tegenstander te verstoren.
Er zijn verschillende mogelijkheden om te serveren, waarvan de techniek hieronder kort zal worden beschreven..
1. De onderhandse opslag
Bij de onderhandse opslag is het van belang dat een rechtshandige speler de linkervoet voor houdt. Linkshandige spelers houden dus de rechtervoet voor. De verdere beschrijving verloopt telkens voor een rechtshandige speler !
De bal ligt in de linkerhand: de hand en de vingers vormen een ‘kommetje’ en de vingers zijn gespreid uit mekaar. De bal bevindt zich ter hoogte van het bovenbeen/ de heup. Je buigt lichtjes door de benen terwijl de slagarm (= rechterarm) naar achter zwaait).Terwijl je met je slagarm naar de bal beweegt strek je de benen. De bal wordt nauwelijks opgegooid, maar wordt eerder ‘uit de hand’ geslaan. De vingers van de slagarm zijn lichtjes opgespannen, de hand is niet gebogen.
2. De bovenhandse opslag (de float)
Het doel van de float-opslag is de bal te laten zweven zonder dat hij draait waardoor de balbaan en de eindbestemming van de bal minder voorspelbaar wordt en de receptiespeler de snelheid van de bal moeilijker kan inschatten.
Bij de float)opslag is het van belang dat een rechtshandige speler de linkervoet voor houdt. Linkshandige spelers houden dus de rechtervoet voor. De verdere beschrijving verloopt telkens voor een rechtshandige speler ! De slagarm is 90° graden gebogen in de elleboog en bevindt zich ter hoogte van het hoofd. De pols is gefixeerd (spanning in de vingers). De hand waarop de bal ligt bevindt zich iets onder schouderhoogte. De arm is lichtjes gebogen. De bal wordt niet echt opgeworpen maar de linkerarm wordt opwaarts gebracht en de bal wordt gelost. Tegelijkertijd wordt de slagarm naar achter gebracht waarbij de elleboog hoog blijft. Er vindt een voorwaartse beweging van de slagarm plaats (in de richting van de bal) waarbij de elleboog wordt gestrekt. De pols blijft nog steeds gefixeerd. Net voor het balcontact is er een versnelling van deze beweging. De Bal wordt met de palm geraakt, op het midden van de bal. Bij het balcontact kaatst de hand van de slagarm als het ware terug.
3. De gesprongen topspin-opslag (jumpserve)
De jumpserve biedt als grote voordeel dat de bal op een grotere hoogte kan worden geraakt, waardoor er een lagere balcurve wordt gecreëerd. De kortere balbaan zorgt ervoor dat de receptiespeler minder tijd heeft om zijn positie ten opzichte van de bal aan te passen waardoor de bal kan wegketsen of terugkomt over het net.
De techniek van de jumpserve komt overeen met een aanval achter de driemeterlijn.
Bij de gesprongen opslag is het van belang dat een rechtshandige speler de linkervoet voor houdt. Linkshandige spelers houden dus de rechtervoet voor. De verdere beschrijving verloopt telkens voor een rechtshandige speler ! De speler staat op drie à vier meter van de achterlijn. De bal bevindt zich in de linkerhand op heuphoogte,, de slagarm is ontspannen naast het lichaam. De bal wordt hoog opgeworpen met topspin (de bal moet draaien). De opworp is voor-opwaarts. De speler moet in staat zijn om een tweepassenaanloop te kunnen uitvoeren. De aanloop gebeurt door middel van twee passen zoals bij een aanvalsaanloop: een korte pas met het linkerbeen, een grote pas met het rechterbeen en uiteraard de komt de linkervoet weer naast de rechtervoet te staan waardoor op beide voeten wordt gesprongen. Tijdens de opsprong worden beide armen opwaarts gebracht. De niet-slagarm wijst schuin opwaarts in de richting van de bal. De slagarm wordt, gebogen in het ellebooggewricht, achterwaarts geplaatst. De bal wordt geraakt op het hoogste punt van de sprong. De slagarm is gestrekt, de andere arm wordt neerwaarts gelaten. De bal wordt geraakt aan de boven-achterkant met een actieve polsbeweging.
4. De gesprongen float-opslag (jumpfloat)
De floatserve is vergelijkbaar met de gewone float, maar verschilt in de volgende zaken: de speler staat op 2 à 3 meter van de achterlijn en heeft de bal vast in beide handen. Hij doet een tweepassenaanloop (zie boven: jumpserve) waarbij de bal pas lichtjes wordt opgegooid na de eerste pas.. De opgooi gebeurt vlak boven het hoofd.
Mario Trochs